HET EUROPESE VOLKSPOPPENTHEATER

Hetty Paërl (1932-2020) is de auteur van ‘Heerekrintjes’ (1987 Unipers bv, Amsterdam), een fantastisch boek over Jan Klaassen en Katrijn en hun buitenlandse soortgenoten. Feike Boschma (1921-2014) schreef er een voorwoord bij.

VOORWOORD BIJ HEEREKRINTJES DOOR FEIKE BOSCHMA ©

De poppenkast – hoezeer ook onderschat – vertoont de essentie van ons bestaan, gedompeld in een atmosfeer van sterke verbeeldingskracht en een paraatheid van geest die altijd lik op stuk geeft.

In wezen een dood-ernstig bedrijf, moet het spel wel diepe gronden hebben, wil het publiek geboeid blijven. Ieder die wel eens een volkspoppentheater gezien en gewaardeerd heeft, kan zich bij deze speelteksten de diepzinnige uitstraling van de poppen voorstellen. Hun groteske gebaren en hun aangezette handeling die de teksten een extra dimensie geven. Van deze verzameling moet je de woorden proeven. Je moet je een idee vormen van de vaak gescandeerde manier van spreken – nodig om een publiek op afstand te bereiken, van de onverwachte komische intonaties, van het effect van een overslaande stem, van de woordspelingen, de toespelingen op de actualiteit. Je moet je een voorstelling maken van de verrassende werking van een opkomst en de bevrijdende hilariteit van een vechtpartij – alleen daarom al veelvuldig toegepast, omdat het vaak de meest acceptabele oplossing van en scène is.

Bijna elke scène van deze verzameling heeft een voorgeschiedenis van speel- en levenservaring. Tezamen vormen deze teksten de culturele uiting, ontroerend en vermakelijk van het Europese volksleven.

Feike Boschma


Hetty Paërl maakte voor mijn theatrale presentaties een doek met negen afbeeldingen van verschillende scènes uit het Europese volkspoppentheater. Ik heb er mee opgetreden in binnen- en buitenland.

Wim Kerkhove

DOEK OVER HET EUROPESE VOLSPOPPENTHEATER DOOR HETTY PAËRL ©

1. Jan Klaassen en Katrijn   

Jan en Katrijn zijn geschilderd naar de poppen van Janus Cabalt (1869-1936). Deze bevinden zich in het Amsterdams Historisch Museum. Historisch MuseuHiH De baby heb ik zelf verzonnen, hij is een beetje geïnspireerd op de baby van Punch en Judy in het boekje van Cruikshank. De poppen hebben de voor Cabalt karakteristieke  rode driehoek op de wangen. Jan heeft een rood geschilderd stompje neus. Ik vermoed dat zijn neus oorspronkelijk groot was, maar dat hij in de strijd is afgebroken, want de Jan Klaassen van Cabalt in het boek van Meilink heeft wel een grote gebogen neus. De grote snavelvormige neus en de naar voren staande puntmuts van Jan komen overeen met die van zijn soortgenoten in andere Europese landen, van wie op dit doek zijn afgebeeld: de Engelse Punch, de Hongaarse Vitéz Lászlo, de Duitse Kasperl en de Italiaanse Pulcinella. Het is een soort familie, waartoe ook de Franse Polichinelle, de Russische Petroesjka en nog anderen horen. Pulcinella wordt beschouwd als de stamvader van het stel. Meer daarover onder het kopje ‘Pulcinella’. Op dit plaatje reikt Katrijn de baby over aan Jan, hij moet op het kind passen. Jan werpt de baby terug naar Katrijn. Katrijn gooit hem weer in Jans handen. Jan kan er niet onderuit, hij moet voor het kind zorgen. Hij kwijt zich slecht van zijn taak als vader. De baby begint te huilen, vroeger mikte Jan hem uit het raam (d.w.z. tussen het publiek), tegenwoordig  legt hij hem te slapen in een kist, waaruit het kind gestolen wordt door de boef. Als Katrijn terug komt en merkt hoe Jan met hun kind is omgegaan, scheldt ze hem uit, het wordt een vechtpartij, vroeger gingen ze elkaar daarbij te lijf met de stok. Uiteindelijk sluiten Jan en Katrijn altijd vrede.

2. Punch & Judy

De Britse Punch moet van zijn Judy ook op de baby passen, maar Punch is een woesteling, het gehuil van de baby irriteert hem zodanig dat hij de baby uit het raam gooit (tussen de toeschouwers). Als Judy hem met stokslagen straft voor zijn wandaad, ontfutstelt Punch haar de stok en slaat haar dood. Er is wel eens kritiek op het geweld in de volkspoppenkast. Een Engelse poppenspeler zei eens dat  Punch ons een spiegel voorhoudt, het spel laat zien hoe hypocriet wij zijn. Het geweld in de volkspoppenkast is zo sterk overtrokken dat het komisch wordt, het is slap-stick. Men moet ook bedenken dat de straatpoppenkast vroeger, ook in andere landen, in de eerste plaats voor volwassenen was bedoeld. Pas begin vorige eeuw gingen de spelers zich in de eerste plaats op kinderen richten. Voor het ruwe spel vond men een pedagogische oplossing. Als Punch een misdaad heeft begaan, roept hij tot het publiek: ‘That’s the way to do it’, waarop de kinderen terugroepen: ‘Oh no, it isn’t’. En Punch weer: ‘Oh yes it is.’ Dat herhaalt zich als een ritueel. Punch gebruikt als wapen een slap-stick, dat is een stok waarvan de bovenste helft in tweeën is gedeeld. De stokslagen klinken daardoor kletterend en zeer luid. Punch heeft een bult, die als een raar aanhangsel aan zijn kostuum is genaaid. Zijn buitenlandse soortgenoten hadden oorspronkelijk ook een hoge rug, tegenwoordig is deze bij de meesten verdwenen, behalve Punch heeft alleen de Franse Polichinelle nog een bult.

Voor Punch heb ik mij geïnspireerd op de omslagtekening van een boekje, getiteld Punch and Judy. Het kwam in 1824 voor de eerste keer uit en werd nadien vele malen herdrukt. De tekenaar van het boekje was de bekende Engelse illustrator George Cruikshank, de schrijver die de stukjes had genoteerd naar voorstellingen van enkele straatpoppenspelers was John Payne Collier.

3. Jan en de Langkortman

De Jan Klaassenspelers hadden vroeger naast de handpoppenkast, waarmee ze op straat speelden voor de armen, dikwijls ook een marionettentheater. Het marionettentheater was voor optredens bij de rijken. Er werden Jan Klaassenstukken opgevoerd die waren aangepast aan de marionettentechniek. Ook werden er met marionetten variété- en metamorfosenummers opgevoerd. Die mode was uit Frankrijk overgewaaid. Het heette ‘Theater met de Maravouzen’,  maravouzen is een verbastering van het Franse ‘métamorphoses’. Een van de metamorfose-acts was die van Jan met de Langkortman. Jan is op het toneel,.Er komt een  mannetje aandribbelen met korte beentjes en zonder hals. Benen en hals beginnen te groeien. Jan gaat op zijn hals zitten en noemt het wezen zijn ‘lijfdromedaris’. De dromedaris gaat stijgeren en werpt Jan af.

Deze marionetten zijn geschilderd naar die van Janus Cabalt, ze behoren nu tot de collectie van het Theater Instituut Nederland.

4. Gnafron en Guignol

In Frankrijk was vanaf het midden van de 17de eeuw Polichinelle de hoofdfiguur in het volkspoppenspel. Rond 18oo ontstond in Lyon een nieuw komisch personage, Guignol. Hij werd al gauw populair in heel Frankrijk en verdrong Polichinelle van de eerste plaats. Terwijl Polichinelle met zijn kleurigheid en zwier iets van een hofnar heeft, is Guignol meer een 19de eeuwse kleinburger. Zijn haar is gevlochten tot een staart. Hij draagt een baret. Terwijl Polichinel een heel grote kromme neus heeft, is die van Guignol maar een stompje. Guignol heeft een vriend, Gnafron, die een dronkenlap is. Gnafron is schoenlapper. Beiden zijn arm en hebben altijd honger. Gnafron zegt dat hij soep wil koken van zijn  leren voorschoot. Guignol wordt altijd op de linkerhand gespeeld, Jan Klaassen en diens Europese verwanten altijd op de rechterhand.

Voor de afbeelding heb ik mij geïnspireerd op oude plaatjes.

5. Vitéz Lászlo

Hij is de Hongaarse tak van de familie. Hij is ontstaan uit de Duitse Kasper, die op zijn beurt is voortgekomen uit de Italiaanse Pulcinella. Zijn naam betekent Held Ladislaus. In het belangrijkste stuk van de Hongaarse volkspoppenkast moet Lászlo een molenaar helpen in wiens molen zich geesten en duivels hebben verschanst. Lászlo moet ze verdrijven. Hij gebruikt als wapen diverse in grootte oplopende knuppels, maar zijn sterkste wapen is een grote braadpan, die met galmend geluid op het achterhoofd van zijn tegenstanders neerkomt. Kenkmerk van László en de hele Pulcinellafamilie is dat ze altijd winnen in de strijd.

De poppen zijn geschilderd naar die van de hedendaagse poppenspeler Henrik Kemény uit Boedapest.

6. Kasperl

Kasper of Kasperl is de Duitse tak van de familie. Hij heeft een g rote neus en draagt een puntmuts. Bij oude poppen is die vaak van hout, uit een stuk meegsneden met de kop. Ik denk om de stokslagen op het achterhoofd harder te doen klinken. Bij sommige oude poppen is de puntmuts blauw in plaats van rood. Een beroemde scène is die van Kasperl met de duivel. De tovenaar zet een kistje op de speelplank en vertelt Kasperl dat de duivel erin zit. Als hij ‘perlicka’ zegt komt de duivel te voorschijn, bij ‘perlacka’verdwijnt hij weer. Kasperl plaagt de duivel door de woorden steeds sneller achter elkaar te zeggen. Dan komt zijn vrouw Maricken op. Ze wil in de kist kijken, maar Kasperl houdt hem stiekem dicht. Hij doet haar het kunstje met de toverwoorden voor. Maricken wil het ook proberen. Ze zegt ‘perlicka’, maar vóór ze het tweede woord kan zeggen, pakt de duivel haar en trekt haar in de kist.

Ik denk dat ‘perlicka’van het Italaanse ‘berlicche’ (spreek uit berlieke) komt. In het Italiaanse woordenboek las ik dat  fare berlicche e berlocche betekent: terugkomen op een belofte, onder iets uit proberen te komen. Jan KLaassen deed een soortgelijke act met het kistje en de duivel.

Kasperl heb ik geschilderd naar een foto van een  handpop van rond 1920, de duivel heb ik zelf verzonnen op basis van verschillende oude afbeeldingen.

7. De Voddebalen

De Voddebalen zijn de komische figuren uit het Antwerpse Poesjenellenspel. Het woord Poesjenel komt van het Italiaanse Pulcinella. Het spel wordt gespeeld met grote marionettten, die met hun kop aan een stang hangen, aan de rechterpols zit een tweede stang voor de beweging van de arm. De Voddebalen heten zo omdat het arme schobbejakken zijn. Ze dragen een verschoten werkmanskiel. Er zijn vijf Voddebalen, op de afbeelding staan er drie, v.l.n.r.: De Kop, De Neus (hij is de aanvoerder van het stel), en De Schele. Belle Jeannette zwiert op hen af. Zij is kroegbazin en treed verzorgend op jegens de Voddebalen, hoewel ze hen ook op hun plaats kan zetten met een kwaaie opmerking of een rake klap. Het spel word opgevoerd in zogeheten ‘Poesjenellenkelders’. Er worden volksverhalen en ridderlegenden opgevoerd. Een belangrijk het stuk is  ‘De Leeuw van Vlaanderen’, een historisch verhaal. Er wordt veel gevochten. De strijdenden hebben een vuist met een gat erin, waarin een wapen kan worden bevestigd. Vaak ligt er aan het eind van een bedrijf een stapel lijken op het toneel. De Voddebalen doen mee aan de strijd. Ze hebben zeer lange armen. Aan hun rechterpols is, door middel van een koord, een knuppel gehangen. Als ze hun arm wijd uithalen, kunnen ze rake klappen uitdelen. Bij veel poppen zijn dan ook de koppen geblutst.

 Als voorbeeld voor de Voddebalen heb ik foto’s genomen  die in ‘de Poesje’ zijn genomen. Sinds kort wordt daar met nieuwe poppen gespeeld om de antieke poppen te sparen. De foto’s zijn niet erg duidelijk, daarom heb ik aan De Kop en de Schele een eigen invulling gegeven.

8. Pulcinella

Pulcinella is de hoofdfiguur van het Italiaanse volkspoppenspel. Zoals Jan Klaassen een echte Amsterdammer is, zo is Pulcinella een echte Napolitaan. Hij speelt niet alleen een rol in de poppenkast, maar ook in het carnaval en in de komedie, bovendien is hij een bron van inspiratie voor (vooral beeldend) kunstenaars. Hij is een figuur uit de Commedia dell’arte, een vorm van volkskomedie die in de 16de eeuw is ontstaan. Door reizende komedianten en poppenspelers is Pulcinella over Europa verspreid. Hij kreeg in vele landen ‘nakomelingen’.  . Een zwart halfmasker bedekt de bovenste helft van zijn gezicht. Bij de pop is dat masker meegevormd met de kop. Het masker heeft een grote snavelvormige neus, gelijk de bek van een kuiken. De naam Pulcinella betekent kuiken. Het kostuum is wijd en wit. De witte puntmuts steekt naar voren. Het wit en zwart van Pulcinella staat symbool voor de tegenstellingen die hij in zich verenigt, vóór alles die van leven en dood. Hij kan ook uiteenlopende eigenschappen hebben, nu eens is hij dom, dan weer slim; soms lui, een andere keer levendig. Het zwart en wit van Pulcinella staat in tegenstelling tot de kleuren van zijn nakomelingen, die allen bont gekleed zijn. De grote bekvormige neus en de naar voren staande puntmuts hebben de nakomelingen wel geërfd. Je ziet Pulcinella meestal met een bult. Bij de handpop is het hemd zó wijd dat het in de nek opbolt, waardoor de suggestie van een bult wordt gewekt (op de afbeelding is het hemd door de sterk naar voren gerichte armpjes aan de achterkant strak getrokken). De nakomelingen van Pulcinella hadden vroeger ook een bult, vaak overdreven hoog, tegenwoordig zie je dat alleen nog bij Punch en Polichinelle.

De poppenkaststukjes van Pulcinella en zijn buitenlandse verwanten komen in grote trekken overeen: ze hebben een vrouw of liefje (met uitzondering van Vitéz Lászlo, die alleen door het leven gaat), ze vechten met de diender, de huisbaas, de generaal, de boef, de krokodil (bij Pulcinella is het de monsterlijke hond), de dood en de duivel. Tot het repertoire van de poppenkast van Pulcinella hoort ‘de bevalling van Pulcinella’. Hierin komen zijn vogelachtigheid en zijn tweeslachtigheid naar voren. Pulcinella heeft een lekker kippetje gegeten. Zijn buik zwelt op, hij krijgt krampen en roept om de dokter. Deze snelt toe en haalt er een vroedvrouw bij. Zij verlost Pulcinella van een ei. Pulcinella valt uitgeput over het ei, gelijk een broedende kip. Het ei breekt open. Er komen  na elkaar vijf Pulcinellini ter wereld. Eerst schrikt Pulcinella, maar daarna kwijt hij zich met grote liefde en zorg over zijn taak als vader. Het is leuk dit te vergelijken met de manier waarop Jan Klaassen en Punch met hun baby omgaan.

In het doek aan de voorkant van de poppenkasat , midden onder de speelplank, zit een maskertje met twee kijkgaten, waardoor de poppenspeler van binnen uit de kast de reacties van het publiek kan bekijken.

De poppen heb ik geschilderd naar die van de hedendaagse Napolitaanse poppenspeler Bruno Leone.

9. Gasparko

Gasparko is de komische figuur uit de Slowaakse volkspoppentraditie. De uitgang -ko is een verkleining. Gaspar is een naaste verwant van de Duitse Kasper, die op zijn beurt uit Pulcinella is voortgekomen. In de Solwaakse traditie wordt gespeeld met grote poppen die aan een stang hangen – vergelijkbaar met de Antwerpse poesjenellen, maar verfijnder. Op het repertoire staan ridderverhalen, ook Don Sajn (Juan) en Faust. Gasparko heeft in alle stukken de knechtenrol, hij levert op komische wijze kritiek op zijn meester. Gasparko is kleiner dan de andere poppen en hangt aan draden, waardoor hij beweeglijker is. Na het hoofdspel volgt een naspel: Gasparko komt op en maakt een dansje met zijn vrouw Zabinka. Vervolgens zijn er enkele variéténummers. Dan komt Gasparko weer op het toneel, rijdend op zijn paardje Misko. Het dier werpt hem af, Gasparko geeft hem suikerklontjes en probeert opnieuw op zijn rug  te klimmen. Na enkele vergeefse pogingen lukt het. Op zijn paardje gezeten, kondigt Gasparko het programma van de volgende dag aan. Terwijl hij afscheid neemt van het publiek galoppeert hij weg van het toneel. Het is leuk de act van Gasparko met het paardje naast die van Jan en de Langkortman te leggen.

De afbeelding is geschilderd naar de poppen van de in 2008 overleden Slowaakse poppenspeler Anton Anderle.

Interview Een Vandaag in 2009 met Wim Kerkhove en Hetty Paërl naar aanleiding van het stoppen van Misha Kluft als Poppenspeler op de Dam. Tevens een oproep voor een nieuwe Poppenspeler.

© Copyright 2024